Het volledige verhaal van Don RomeroHet was een zonnige morgen in mei. De lucht was helder blauw en sommige vogels kwamen terug uit het zuiden. Terug uit de warmere oorden om in Minanter hen nest te bouwen. Een donker bruine merrie stond vredig te grazen. Ze had een grote ronde buik waaraan iedereen zou kunnen zien dat ze drachtig was van een veulen. Een veulen van een hengst waar menig paard niet eens meer aan zou willen denken.
Weeën dienden zich aan de de merrie ging liggen. Het heeft dan een paar uren geduurd, maar een gitzwart veulen met een kol en sneb werd geboren. De merrie keek even naar het veulen en stond daarna op. Likte het schoon en liet het veulen drinken, maar het was anders als anders. Ze gaf helemaal niks om het hengst veulen. Het stond daar maar op zijn wankele zwarte beentjes. Het was precies zijn vader zou de merrie hebben gedacht. Aeron the Slaugther, de zwarte hengst die zijn eigen soort vermoorde en verbannen was naar Seheron. De merrie liep weg, maar het jonge veulen bleef haar volgen. Ze wachtte net zo lang tot ze de kans zou krijgen om weg te slippen. Weg te gaan van de herinnering van de zwarte hengst en zijn nakomeling.
Het gebeurde een paar dagen later. Het veulen lag diep te slapen. Ze drukte nog een laatste keer haar neus tegen het veulen. Wetende dat het veulen zonder haar niet lang zou overleven. “Mocht je de komende tijd overleven en uitgroeien tot een volwassen paard, dan zal je Don Romero heten. Anders zal ik je niet eens een naam geven, want de dood is al naar je op zoek. We zullen zien hoe sterk je bent en hoe sterk het bloed van Aeron is.” Met die woorden liep ze het duister in, het veulen achterlatend. Maar het zwarte veulen sloeg ergens, in zijn onderbewustzijn, de naam op.
Eigenlijk is dat wel het enige wat ik me nog een beetje herinner. Het feit dat mijn moeder me achterliet in het duister, als hapje voor wilde dieren, heeft me nooit verlaten. In feite, heeft dat alles in gang gezet. Het heeft ervoor gezorgd dat ik als veulen al mijn eigen boontjes moest doppen en wist dat je het uiteindelijk allemaal alleen zou moeten doen.
De ochtend erna was ik dus helemaal alleen. Ik heb uren geroepen om mijn moeder. Maar ze kwam niet terug. Ik begon rustig wat rond te stappen en vond na een tijdje de kudde wel. Maar ik durfde er niet heen. Niemand had me nog gezien, wat als ik werd weggestuurd? Die angst was onterecht, want sommige merries hadden me gezien. Eén ervan kwam naar me toe en vroeg me waar mijn moeder was. “Ze heeft me achtergelaten. Ze is hier niet meer.” Had ik verdrietig geantwoord. De merrie was haar veulen verloren en had melk. Ze dwong me om bij haar te drinken zodat ik de strenge herfst en winter zou overleven. Sommigen zagen dat en hebben me samen met de merrie opgevoed. Maar hoe goed ze het ook bedoelden, ik bleef afstandelijk. Ik snauwde ze regelmatig af en was eigenlijk brutaal tegen ze. De eerste maanden pikten ze het nog, maar de maanden erna joegen ze me steeds meer
weg. Ze vertelden me met andere veulens te spelen.
Ik keek eigenlijk meer toe hoe de andere veulens zo blind en zorgeloos met elkaar speelden. Tot de dag van vandaag snap ik het niet. Want terwijl zij speelden werd ik uit mijn concentratie naar hen toe getrokken door geritsel tussen de bomen achter mij. Ik keek om en zag een gigantisch paard voor mij uittorenen. “Wat doe jij hier alleen?” klonk een grommende stem. De zwarte ogen en de walgelijke lucht ben ik nooit vergeten. Ik zou pas later weten dat het een Schim was. Ik raakte in paniek en rende snel naar de andere veulens toe. Op dat moment hadden meerdere merries het geroken en hen veulens beschermd. Ik stond er dan wel buiten, maar ik was veiliger als eerst. Ik hoorde dingen over de Blauwe Maan en Schimmen. Maar ik was te jong om te begrijpen dat het gevaarlijk was. De dagen erna speelde ik nog steeds in de bossen, niet bang om gepakt te worden, want de dood was mijn vriend. Of de schimmen dan ook vrienden zijn? Dat is een vraag die onbeantwoord is gebleven.
De winter trok ons voorbij en hoewel ik meestal erg koud en hongerig was, heb ik me goed staande kunnen houden. Ik werd bijna een half jaar en wist zeker dat ik dan sterk genoeg zou zijn om weg te kunnen gaan naar Seheron. Ik heb me voorbereid en alle kleine sprietjes die ik kon vinden gegeten en mezelf zoveel mogelijk rust gegund. Daarnaast hield ik de maan in de gaten. Want ik wilde tussen twee blauwe manen gaan. En wanneer dat tijdstip kwam, ging ik. In de hele periode, het eerste half jaar van mijn leven hoorde ik zo nu en dan dingen over mijn vader. Het maakte me nieuwsgieriger.
Ik heb twee jaar lang echt door Seheron getrokken. Op mijn reis kwam ik veel verbannen paarden tegen, maar geen één bij de naam van mijn vader. Aeron the Slaughter. Aeron wilde weten of hij veel op zijn vader leek, wat ze gemeen en juist niet hadden. Had hij zijn manier van denken te danken aan zijn vader of aan zijn moeder die hem zo voor dood had achter gelaten. Ik werd ouder en ouder op een gegeven moment kwamen natuurlijk de behoeftes die iedere hengst op een gegeven moment wel krijgt. Eén keer was er een merrie die hem verleidde, hem het hoofd gek maakte. Toen is er wel wat gebeurd, maar voordat het echt uit de hand zou gaan lopen werden haar ware intenties duidelijk. Ze wilde namelijk terug naar Minanter, naar de kudde. Ik heb haar letterlijk weggetrapt en het op een rennen gezet. Ze volgde me wel, maar ik was sneller en heb haar daarna nooit meer gezien. Ik heb mezelf doen geloven dat ze is gegrepen door een schim.
Ik ben mijn vader dan nooit tegen gekomen, maar ik hoop het nog steeds. Wie weet dat hij me nog wat leuke dingen kan leren over de wereld. Met twee en half ben ik terug gegaan richting Minanter. Ik heb bergen wederom overwonnen en hier en daar mijn wonden en ervaringen opgedaan. Eén er van is nog wel dat je geen beer of poema moet uitdagen. Ze pakken je namelijk echt, zonder enige genade. Eén van de dingen die de schimmen gemeen hebben met wilde dieren. Ook dat heb ik wel geleerd. Ik heb me in een handgalop en rappe draf door de bossen bewogen, in stap steile hellingen af en soms op en heb een half jaar erover gedaan om terug te keren naar Minanter.
De dag dat ik er opeens was en dat sommige merries naar me opkeken ben ik nooit vergeten. Sommigen van walging omdat ze mijn vader kenden, sommigen met ontzag alsof ik de leider was en weer anderen met soms verliefde blikken. Ja, toen ik eenmaal drie was geworden had ik nu eenmaal een flinke bos manen en staart en ik was niet bepaald ongespierd gebleven door het beklimmen van bergen en het lopen door het mulle zand in Seheron. Ik had me altijd netjes buiten de kudde gehouden. Ik heb iedereen laten weten dat ik er ben, maar ik houd me er het liefst buiten. De nieuwsgierigheid naar Schimmen en wat ze kunnen doen intrigeert me. En ik ben de geen die mijn ogen open houdt voor ze. Gewoon puur omdat ze de dood in lijve zijn, en ik vrees de dood niet. Niet meer.
Mijn moeder? Die hoef ik nooit van mijn leven meer te zien. Voor haar zal ik een verbanning riskeren. Andere hengsten? Altijd leuk om even mee te spelen maar daarna jaag ik ze graag het zweet in. Merries? Niets dan afleidingen. Al is het erg leuk om ze het hoofd gek te maken en ze vervolgens alleen achter te laten. Ja... Dat is wie ik ben.
Mijn naam is Don Romero, zoon van Aeron de Slaughter, en ik ben de hengst die balanceert tussen goed en slecht, schimmen en de kudde, blauwe maan en de zon... Ik ben de schaduw van het leven en mijn vader.
Be careful making wishes in the dark
Can't be sure when they hit their mark