A P H R O D I T E
Een dikke bos manen lag verward op haar hals. De kleine merrie bewoog zich soepel en elegant door het gebied. De merrie gooide haar kleine sierlijke kop de lucht in. Hoelang was ze hier nu? Een paar uur. En ze verveelde zich nu al. Een zucht rolde over haar lippen. Ze was tot nu toe enkel alleen geweest. Ze had nog geen paard gezien. Alleen hertjes en andere beestjes. Insecten en zo. De merrie snoof. Ze tilde haar benen nog wat hoger op. Ze had wel haar rust. Daar hield ze wel van. Rust. Ze zuchtte. Ze liet de lucht langzaam uit haar neus gaten vliegen. Maar toch verveelde ze zich. Haar lange zwarte manen lagen warrig op haar hals. De merrie hielt halt en draaide haar hoofd zo, dat ze het gebied goed in haar op kon nemen. Ze mistte haar oude leventje wel. Haar partner, haar ongeboren veulen dat niet eens de kans gehad had om de wereld ook maar één keer te zien. Hij was dood geboren. Aphrodite slikte. “Kom op. Houd op.”. Mompelde ze in zichzelf. Chagrijnig sloeg ze met haar staart. Aphrodite rolde eens met haar ogen en keek toen naar de lucht. Die langzaam begon te betrekken, tot het uiteindelijk bewolkt was. De donkere wolken die over dreven gaven een mooi effect op de toch al chagrijnige Aphrodite. “Fijn, zelfs het weer zit tegen.”. Klonk haar stem duister. Ze was hier zo niet blij mee. En ja hoor. De merrie voelde de eerste spetters als op haar bruine neus vallen. “Natuurlijk.”. Zei ze geïrriteerd. Ze schudde weer eens met haar kop en zodoende ook haar manen. De regen werd er niet beter op; De zachte miezer veranderde in een helse en koude regenbui. De merrie was ondertussen zeik nat. Chagrijnig bewoog ze zich voort. Op zoek naar een schuil plaats voor de koude regen. Eigenlijk kon het haar niets schelen dat haar vachtje nat werd. Bijna boos trapte ze tegen een steen. Het leek of het universum haar niet mocht! Dat het Universum haar probeerde te pakken. Haar probeerde te martelen. Haar boos probeerde te krijgen. Nou het lukte hem of haar goed! De grote druppels vielen op de grond en zo ontstonden er enorme plassen. Aphrodite banjerde er zonder enige schaamte door heen. Haar benen zaten onder de modder. Maar het maakte haar niet uit. Een sinistere grijns doemde op op haar kop. Ze was geen slecht paard of iets dergelijks. Maar honderd procent goed was ze ook weer niet. Ze zat er tussen in. Maar ze was ook niet neutraal. Als er een oorlog uit zou breken tussen goed en slecht wist zij welke kant ze zou kiezen. De slechte kant. Ze had in haar vorige land gezien dat slecht overwint. Hoe erg de situatie ook is. Zij had door de slechte paarden alles verloren wat haar dierbaar was. Ze was woedend geweest, zo kwaad was ze in haar hele leven nooit geweest. Maar dat maakte nu niets meer uit.
Een paarden geur prikkelde haar reuk vermogen. Juist. Nóg een knol die hier in de buurt was. Fijn. Ze rolde overdreven met haar ogen. Weer iemand die haar rust zou verstoren. Nóg iemand die irritatie op zou wekken. Ze stootte een zachte maar schampere lach uit. Ze was in een geweldig humeur. Ja, niet dus. Aphrodite kantelde haar kop en keek naar de plek waar de geur vandaan kwam. Welke lompe ziel zou zich hier vertonen? “Wie verstoort mijn rust?”. Klonk haar stem sinister.