Viënto lag op zijn zij te genieten van de zon die op zijn grijze vacht neer scheen. Een glimlach sierde zijn zwarte lippen en zijn oogleden hadden zich over zijn bruine, simpele ogen geschoven. Zijn manen lagen als een deken over zijn hals en zijn staart lag rommelig achter hem. Een bries van rust en genot verliet zijn neusgaten. De aangename zomerwind was hem langzaam in slaap aan het wiegen door een prachtig slaaplied in zijn oren te fluisteren. De rust deed hem goed en liet hem even alles vergeten. Hij miste zijn leidertaken en zijn kudde misschien wel een beetje, maar nu kon hij rusten en genieten van de natuur en andere, zonder zich zorgen te hoeven maken over iedereen en alles. Het zou even wennen worden, daar twijfelde hij niet aan, maar dat zou wel lukken. Zijn hartslag en zijn ademhaling vertraagde tot hij in een aangename slaap viel. Heerlijke gedachten van zijn succesvolle veulens kwamen in zijn dromen. De zalige wind speelde met zijn manen, terwijl een eekhoorntje zich in zij staart had genesteld.
Het gegil en gehinnik van angstige paarden rukte hem brut uit zijn slaap. Slaperig opende hij zijn ogen en keek hij verbaast rond. Wat was hier allemaal aan de hand? Hij hief zijn hoofd hoog en richtte zijn ogen naar de hemel, de lucht die net nog zo prachtig helder blauw was, was nu donker gekleurd en vuile zwarte wolken hadden zich voor de zon geschoven. De oudere andalusiër hengst had geen idee wat hij er van moest denken. Zijn instinct dwong hem wel op de staan en onderzoekend rond te kijken. Van nieuwsgierigheid keek hij als eerste naar de richting waar alle paarden vandaan liepen. Viënto was altijd al een nieuwsgierige hengst geweest en wou altijd van alles op de hoogte blijven. Smerige rook kroop zijn neusgaten binnen. Een angstige blik was in zijn ogen te lezen en van ongelovigheid deinsde hij enkele passen achteruit. Zijn achterbenen waren lichtjes gebogen en zijn gebekte staart hing op de grond. Het vuur wikkelde zich rond alle bomen en maakte alles kapot. De vuurzee kwam met de seconde dichter, maar Viënto leek wel als aan de grond genageld te staan. Met een ruk trok hij zich los van de bodem onder zij hoeven en zette het op een lopen. Hij ging zo snel als zijn benen wilde. Zijn manen en staart waaide naar achter door de snelheid. Bomen die nog overeind stonden en nog prachtig bruin en groen waren, in tegenstelling met die waar het vuur al was gepasseerd, flitste aan hem voorbij.
Hij had geen idee naar waar hij liep, toch moest hij iets bedenken. Zijn neusgaten en flanken gingen wild op en neer en zijn ogen stonden strak voor zich uit. Wanneer hij achterom keek om te kijken waar het vuur was liep hij in volle snelheid tegen een ander paard aan. Hij voelde zijn hoef zo langs haar achterbeen snijden. Viënto maakte een helse koprol over het andere paard heen en voelde zijn voorbeen tintelen van de pijn. Hij trok zijn oor scheef van de hoofdpijn maar daar ging het nu niet om. Hij scharrelde snel overeind en keek de bruine merrie met de blonde manen aan. "Gaat het jonge dame? Het spijt me ten zeerste. Kan je nog wandelen op dat been?" vroeg hij terwijl hij zijn blik op het achterbeen van de merrie richtte, het achterbeen waar hij nu weer persé tegenaan moest lopen en het verwonden. Hij was bereid deze jonge merrie te dragen moest ze niet kunnen wandelen. Viënto keek gauw eens rond en hij herkende deze plek, hij was hier eerder geweest en kende hier een weg om tijdelijk van het vuur de kunnen ontsnappen.