Gast Gast
Profile
Contact | Onderwerp: boiling blood will circulate vr 21 sep 2012 - 11:58 | |
| mercy is bad for the vision emperor e'vesdar within my bones this resonate, boiling blood will circulate could you tell me again what you did this for? Ze maakte hem gek, zelfs wanneer ze fysiek niet in de buurt van hem was gingen zijn gedachtes over haar. Haar gifgroene ogen die dwars door zijn ziel boorden en hem een koud gevoel gaven. Haar haatdragende woorden en vuurspuwende ogen, ze had hem gehaat, al zijn hulp in de wind geslagen en hem beoordeeld, en toch liet zijn gedachten hem niet met rust. De momenten die het meest voor zijn ogen verschenen waren de momenten waarbij haar muur voor enkele tellen naar beneden ging, ze haar masker niet volledig in bedwang had en kleine delen van haarzelf prijs gaf zonder dat werkelijk te willen. Zijn opmerking over vrienden had haar gekwetst, voor zover dat mogelijk was bij haar, hij wist nog steeds niet of ze werkelijk in staat was om iets te voelen. Toch schaamde hij zich dat die woorden over zijn lippen waren gerold zonder werkelijk te weten wat ze had meegemaakt en waarom ze in haar eentje rond dwaalde, waarom ze altijd alleen en afgezonderd van de kudde stond. Hij maakte zich zorgen om haar maar wilde zichzelf tegelijkertijd niet toestaan om nog langer aan haar te denken, ze gooide zijn gedachtes in de war en maakte dat zijn normaal zo sterke benen aanvoelde als vloeibaar rubber. Ze had zo duidelijk laten merken dat ze niks met hem te maken wilde hebben en toch bleef ze op duiken in zijn gedachtes, keer na keer en er kwam geen einde aan. Ze had een blijvende indruk op zijn netvlies achter gelaten en hij vroeg zich af of er een einde aan zou komen op een dag. Want één ding wist hij zeker; Morrow zou hem de rest van haar leven ontlopen. En hij kon haar geen ongelijk geven, hij was een verschrikkelijke lomperik geweest. Een zucht rolt over zijn lippen en hij schud zijn brede hals in een poging om de zwarte slierten haar uit zijn ogen te krijgen. Ondanks dat het hartje zomer was had het de hele dag geregend en glom zijn vacht van het vocht. Als hij zo bleef doorlopen liep hij zeer zeker een longontsteking op, daarnaast had hij al dagen niet geslapen en begon dat ook aan hem te vreten. Het werd tijd dat hij een normaal slaapritme kreeg en zijn nachtmerrie's overwon, hij zou het niet lang meer volhouden als het zo door ging. Zijn hoofd is laag bij de grond terwijl hij mening boom passeert en moeiteloos op gaat in de donkere schaduwen van het woud. Naar mate hij verder loopt word de lucht ijler en al snel is hij in het gebied van de bergen. Ondanks dat Ferelden bekend stond om zijn watervallen en bossen bevonden zich er ook een paar bergen die E'vesdar graag beklom, al was het alleen om zijn gedachtes leeg te maken en zich te focussen op de dingen die wel belangrijk waren; de kudde. De laatste tijd was hij verschrikkelijk afwezig geweest en had problemen gehad met concentratie, het waren de nachtmerrie's die hem de das om deden. Het water van de waterval klettert op zijn rug wanneer hij zijn grot betreed, één van de vele ingangen die leidde tot het hart met de warm water bron. De stomende hitte komt hem tegemoet en daardoor word hij enigszins getroost. Zijn benen zijn bebloed van het rennen wat hij de dagen ervoor had gedaan, gerent totdat zijn lichaam het begaf en hij door zijn knieën was gezakt op de zanderige vlakte. De wonden waren nog open, hij had er geen aandacht aan besteed. Hij strekt zijn brede hals en volgt de eindeloze gangen van de grot, om uiteindelijk uit te komen in de grot met het open 'dak' hij staart omhoog naar de heldere zon en gaat in de schaduw van de grot liggen. Het kwam zeer zelden voor dat hij sliep in de nacht, hij wilde zich direct kunnen oriënteren wanneer hij wakker zou worden, al wist hij maar al te goed dat het nacht zou zijn als hij weer waker zou worden. Hij was moe, zijn lichaam was tot het uiterste uitgeput, hij kon simpelweg niet verder. Hij schuift zijn pijnlijke knieën onder zich en legt zijn hoofd op de koude stenen. Hij sluit zijn amber gekleurde ogen en probeert door de nachtmerrie's heen de slaap te vinden. Rys paradeert rond, zijn zwarte vacht moeiteloos opgeslokt door de schaduwen, zijn hete oranje ogen oplichtend in het donker. Hij hield de wacht, zijn vleugels gespreid en zijn nagels tikkend op de stenen bij elke pas die hij maakt. OOC: for Morrrieknollieee <3 Rise and rise again, until lambs become lions | |
|
|
SoulmadeMorrow
Profile Number of posts : 829
Contact | Onderwerp: Re: boiling blood will circulate zo 30 sep 2012 - 15:49 | |
| Grijze vlokjes bedekten de aarde, de nog overeind staande, dode bomen evenals bekledend met een zacht dek. Met haar hoef schraapte ze over de met as bedekte grond. Ze kuchte toen het omhoog waaiende stof onbedoeld haar mond binnen kwam. ‘Ugh...’ Ze knipperde de irritante tranen weg en wende haar kop af van de kleine opgewaaide deeltjes, oplichtend in het vage daglicht. Het was een treurig aanzicht. Het helse vuur van de afgelopen dagen had al het groene opgeslokt wat hier te vinden was geweest. De lucht was grijs, iets wat niet hoorde op een zomerdag. Net als het irritante gemiezer. De regen die van hard was overgegaan op een zacht, liefkozend ritme viel op haar vacht, volgde de vorming van haar lichaam en vond zijn weg naar beneden. Ongehinderd, tot op het moment dat ze uiteenvielen op de lichte aarde. Een zucht ontging haar zo lang zwijgende mond. Ze sloot haar ogen, draaide haar neus naar de lucht om de brandende lucht in haar neus te voelen bijten. Het was onmiskenbaar, maar toch steeds minder aanwezig terwijl de regen doorsluimerde over het gebied. Een kriebelig gevoel betastte de binnenkanten van haar neusgaten waarop een spontane nies volgde, iets wat haar hele lichaam aan het schokken bracht, en nogmaals wanneer de tweede nies het resterende stof uit haar neus blies. Ze keek op alsof haar ogen zochten naar de wegstervende klanken die nog in de holtes van de lucht leken te hangen. Het klonk vreemd hard in de leegte van het gebied. Ze zag niets, enkel maar het levenloze bos vóór haar en de lichte mist die zich er langzaamerzeker omheen begon te trekken - ze knipperde met haar ogen - dat vermengd met de aantrekkelijke geur van opbloeiende nieuwsgierigheid.
Voordat ze het wist kwamen haar hoeven in beweging, droegen haar over het natte as het verbrandde bos in. Het was moeilijk om voor te stellen dat dit gebied, deze bossen een paar dagen geleden nog bruisten van de kleuren en het leven dat zich erin verzameld had. Maar ach. Het ging zoals het ging. Een bosbrand was nou niet té bijzonder in de zomer. Een frons overschaduwde haar ogen, de hersenspinsels in haar hoofd draaiend en doend terwijl ze verder liep. Toch voelde het niet... - Het voelde alsof er iets niet aan klopte. Er hing een grimmige, onvoorspelbare sfeer die ze niet plaatsen kon. Ze stopte, keek achterom alsof ze wilde bevestigen dat de plek waar ze het bos eerder had betreden nog wel dáár was. Een rilling liep over haar rug. Ja. Alles was nog hetzelfde. Haar ogen gleden weer over de levenloze, droevig zwartgeblakerde takken die krom over het weggevaagde pad hingen, liet haar blik verder de diepte in gaan en volgde de aanmoedigende stem in haar hoofd die zichzelf nieuwsgierigheid noemde. Schaduwen van grote rotsen dansten over haar lichaam. Ze stuitte op een rotswand, maar vond een doorgang, liet zich nogmaals opslokken door de duisternis om niet veel later weer aan de andere kant uit te komen. Ze liep verder, een beetje om haar heen kijkend om te zien wat voor schade de hebzuchtige vlammen hadden aangericht. Ergens wist ze dat ze hier niets te zoeken had en het bovenal gevaarlijk was om hier te zijn, maar wellicht waren dat juist de redenen waarom ze hier nu liep. Op de één of andere manier wilde ze zichzelf ervan verzekeren dat de macht die de leiders over haar hadden maar beperkt was, een klein muizenkeuteltje op haar witte tapijt. Tegelijkertijd was het natuurlijk ook ontzettend onnozel, maar dat was voor latere zorg. Zonder het te beseffen had ze zich diep in het bos gescharreld en op een begeven moment begonnen de grijze muren om haar heen en de aangebrande omhulsels van aardbrokken haar te vervelen. Haar ogen keken, maar absorbeerden niet meer - te in gedachten verzonken, zich afvragend wat de leiders zouden doen met de bosbrand, met dit dode gebied dat achterbleef. En als de brand een onnatuurlijke oorzaak had, zouden ze dat dan zeggen? Op de één of andere manier irriteerde die gedachten haar. Misschien omdat ze het gewoon niet kon hebben wanneer anderen meer wisten dan zíj - of dachten dat het "niet nodig" was dat anderen het ook zouden weten. Wellicht omdat het alleen voor onrust zou veroorzaken. Ze kneep haar ogen samen en kuchte nog wat stof uit haar longen. Wat zouden ze doen? Verder napiekerend stapte ze door. Het waren normale gedachtes, simpele gedachtes die elk ander paard waarschijnlijk wel ooit een keer gehad zou moeten hebben zoals Wie kiest de leiders? Wat doen ze zoal behalve "de kudde beschermen"? Wie neemt nou eigenlijk die beslissing? Zijn het de leiders, of is het de emporer? Ze kon het niet helpen, dacht ze, maar daardoor belandde haar eerst zo simpele niet-vermoeibare gedachtegang bij de enige hengst waar ze de balle niet van begreep. E'vesdar. Koning der Vermoeiendheid. Ofzo. Al direct kromde er weer een blik van walging over haar gezicht en stak ze haar tong naar buiten, alsof ze nog nooit zó iets smerigs had gegeten, gericht op een boom omdat er niemand anders aanwezig was die voor haar als pispaaltje kon dienen. Ze voelde het vergif van zijn aanwezigheid in haar buik branden terwijl ze terugdacht aan die ene avond. Er was weldegelijk iets heel merkwaardigs aan geweest. De dromen. Waar waren ze geweest? Had hij ze weggejaagd? De vraag was méér dan alleen maar een... vráág vraag. Het was een óplossing, een uitgang voor haar eeuwig tergende nachtmerries. Toch... Het klonk zo... mooi. Té mooi. Langzaam brokkelde de wilde, uitgebreide gedachtegang in haar hoofd af naar een brede, kale weg zonder gecompliceerde hersenspinsels of uitweggetjes waar ze niet vanaf wist. Ze kende de weg. De duisternis en leegte waren als ijs op een wond. Ze kon er niet in geloven. En daarmee was het onderwerp klaar, weggestopt, vergeten. Dacht ze.
Knipperend met haar wimpers gluurde ze omhoog, probeerde de vette regendruppels er tevergeefs uit te werken. De lucht was alleen maar donkerder geworden sinds ze naar het verbrande gebied was gekomen. De regen, glinsterend als kristallen, spatte met meer agressie dan eerder op haar dunne vacht. En het werd steeds erger. Al snel overstemde het geluid van de ongetemde regen al het resterende. Alhoewel dat enkel nog maar haar eigen ademhaling en de ritmische slagen van haar hart inhield. Ugh, ze had geen zin meer om hier in dit hondenweer te moeten staan. Lichtvoetig draaide ze zich om, zocht dekking onder de dichtsbijzijndste groep omgevallen bomen die erg praktisch als een overdekking tegen een hoge rotswand aangevallen bleken te zijn. Beschermd tegen het onstuimige weer staarde ze voor zich uit. Voelde zich plots doof en blind door de muur van water. Ze schudde haar manen uit, ergens wetend dat het weinig nut had. Ze zou hier toch ooit weer weg moeten. ‘Hùh...’ Een zucht ontsnapte tussen haar lippen. Hmm... Misschien dat ze toch maar weer eens op zoek moest gaan naar de hengst. Alhoewel het eerder zou voelen alsof ze hem stalkte. Vooral als ze stiekem bij hem zou gaan slapen. Dat zou debiel zijn gewoon. Maar aan de andere kant, dat was hij ook. Ze had nog nooit zo'n debiele onbeschofte arrogante hengst als E'vesdar ontmoet. Ze rolde met haar ogen, zelfs al kon niemand het zien. Waarom hamerde haar brein toch altijd weer dóór en dóór en dóór op dat ene onderwerp? Het irriteerde haar mateloos. ‘Als een irritante jeukende plek waar je niet bij kunt.’ murmelde ze voor zich uit. Een betweterig stemmetje snauwde luid in haar geweten: Maar je zou het wél doen! Morrow gromde, wetend dat dat waarschijnlijk inderdaad zo was. ‘Maakt het echt uit?’ Het was niet zo dat ze hem zou vinden. Of hem überhaupt slapend tegen komen. Há. Dat was lachwékkend. Knorrig staarde ze voor zich uit.
Het was verleidelijk om in slaap te vallen, om haarzelf over te geven aan het vreedzame gevoel die het gebied haar gaf met de regen. Het geluid was zo kalmerend, rustgevend weerkaatsend tegen de uitgedroogde basten en stenen. Steeds opnieuw liet haar kop zich meevoeren met de slaap, zakte het naar beneden en dommelde ze even in om daarna weer met spastische bewegingen wakker te schieten. Uiteindelijk wist ze niet meer of ze had geslapen of gewoon even was ingedommeld door het ritmische getik van de regen. Ze was zich in ieder geval nog alles behalve bewust van gevaar. Niet op haar hoede voor iets of wat dan ook. Totdat de merrie al gapend haar kop ophief en in een paar vurig, oranje ogen staarde. In fel contrast staand tegen Haar lichaam verstarde, stond daar onbeweeglijk terwijl ze zocht naar het lichaam van het paar ogen. Crap. Het was blauwe maan. Ze durfde niet te knipperen - of ook maar een andere spier te verrekken. Zijn donkere lichaam, eerder opgeslokt geleken door diepe, onnatuurlijke schaduwen, kwam nu langzaam tevoorschijn. Echter gingen de scharnieren in haar hoofd pas werkelijk draaien toen er een paar vleugels uit zijn schouders geklapt werden. Hij strekte ze alsof hij ze lang niet had gebruikt en sloop op zijn typische katachtige manier haar kant op. Instinctief zette ze een stap achteruit, trapte direct tegen de stenen wand achter haar aan. Ze slikte. Óóooh oh oh oh, jottem... Ze zat in de val. Vreemd genoeg bleef de zwarte panter abrupt staan, staarde haar enkel nog maar aan met zijn intens oranje blik. Het enge beest van E'vesdar? Ze droomde. Het kon niet anders. Een hele aparte droom, maar ze droomde. Ja, dat moest wel. Maar stel dat dat niet zo was... Stel dat die debiel van een E'vesdar hier niet ver vandaan is! Dan kan ik tóch nog mijn plan in werking zetten -heel subtiel natuurlijk, jaja. Alsof het klauwbeest haar vermoedens probeerde te bevestigen, draaide het zich abrupt om en rende er in onverwachts gracieuze bewegingen vandoor. ‘W...- Wacht!’ Direct zette ze de achtervolging in, dacht niet na over de gevolgen ervan. Iets wat ze steeds vaker leek te doen. Al rennende schudde ze teleurgesteld haar kop. Ugh, ze kon niét geloven dat ze op dit moment achter dat beest aan het aan rennen was. Een beest die haar had willen vermoorden op hun eerste ontmoeting. Het was niet erg motiverend voor haar tempo. Desondanks gingen haar snelle galoppassen onverstoord door. Natte modder vermengd met as spetterde omhoog tegen haar buik. In de stromende regen... Dóór de modder. Wat een timing. Ze begon serieus te denken dat hij gewoon een spelletje met haar speelde. Stomme emporers ook. Het zou haar niet verbazen als hij ergens boven op een donzig regenwolkje zich een óngeluk lachte om haar zet. Alhoewel het letterlijk gezien een stuk aantrekkelijker klinkt, uiteraard. Hmpf...
Ze volgde hem, leek vreemd genoeg niet na te denken over de verdachte gaten en onzekerheden in haar theorie. Wellicht was het verveling, de lust naar avontuur - of simpelweg omdat ze misschien opgevreten zou worden als ze niet deed wat het klauwbeest van haar verlangde. Haar uithoudingsvermogen en ranke lichaam leek verassend goed van pas te komen bij het achtervolgen van een panter. Hij rende non-stop en ze betwijfelde of hij achterom zou kijken om te zien of ze überhaupt nog volgde. Ze renden tot aan het rand van het bos en bleef daar voor een tijdje langs rennen. Aan de andere kant glinsterde het water van een loom stromende beek. De constante regen vormden honderden kringetjes in het oppervlak. Ze keek er naar, ietwat afgeleid. Ook hier waren de oevers overgenomen door grijze asrestjes die hier neer geregend waren tijdens de brand. Het was ongelooflijk hoe een groot gebied eigenlijk de dupe was geworden van één brand. Het besef kwam nu pas. Tot haar verbazing was de gevleugelde panter gestopt voor het punt waar de bosrand de beek aanraakte. Morrow's stappen vertraagde, vroeg zich af wat hij wilde toen het beest plots over een dikke omgevallen boom de beek overstak. Wederom ietwat op haar hoedde, draafde ze naar de boomstronk. Tsss... Domme panter. Ze voelde zich gevleid, maar zij was lang niet zo licht als hij. Ze haalde haar neus op. ‘Denk maar niet dat ik dáár overheen ga. In plaats van haar hoef op de stam te zetten, liep ze eigenwijs de grijze oever op, stapte de beek in. Het maakte geen verschil, want ze was toch al nat. Zo waadde ze door het water tot ze, net als het poesbeest, weer aan de andere kant stond. Ze wilde zich uitschudden - en misschien even uitrusten, maar de panter was alweer in beweging gekomen en dus besloot zij hetzelfde te doen. Spetterend en spatterend en vies van de modder.
Lichtstralen vormden schaduwen tegen de aarde. Ze gluurde omhoog, zag hoe het zonnetje langzaam tevoorschijn kwam en de regen steeds minder werd met elke lange pas die ze zette. Omdat dit deel van het bos niet onaangetast was gebleven voor de vlammen, tjilpten er meerdere vogels tegelijk in haar oor. Met een tevreden gevoel wendde ze haar ogen weer naar het zwarte snelheidsduivel. Tot haar verassing had hij zijn pas ietwat vertraagd, maar streek zijn vleugels uit en zette af. Vol ongeloof keek ze toe hij hij in een paar slagen al boven de boomtoppen zweefde. ‘Ói!’ Wat verwachtte hij van haar? Dat ze alleen omdat ze een mythisch wezen was óók kon vliegen? Jéémpie, wat een stereotype. ‘Oi!’ Ze wilde dat hij haar hoorde, maar hij draaide niet eens zijn kop terwijl hij uit het zicht verdween. Ze kreeg echter niet de tijd om door te mokken, want het pad verdween en vóór haar rees plots een hoge rotswand uit. Ze staarde er even beduusd naar, spontaan begrijpend waarom de panter had gekozen om te vliegen. Hoe moest ze hier overheen komen? Uit gewoonte stapte ze er langs, maar vond geen smalle doorgangetjes waardoorheen ze kon glippen. Ze stond daar, nam van de gelegenheid gebruik om even uit te hijgen, maar voelde zich allesbehalve voldaan. Een frons traceerde haar voorhoofd. Nu was ze hier, en nu zou ze eroverheen komen ook. Haar blik schoot omhoog toen een plots bekeken gevoel haar overspoelde. Direct toen ze het zwarte beest boven op de rotsen uit zag rusten, kneep ze haar ogen samen. ‘Jij smiecht.’ Met haar trots spontaan opspellend, bestudeerde ze nogmaals de rotswand. Vanaf deze kant stonden de rotsen zó dat het de wand duidelijk schuin zette, wat overduidelijk betekende dat het niet onmogelijk was er gewoon overheen te klimmen. Alhoewel het wel vermoeiend zou worden. Ze piekerde nog even door, totdat ze al haar ingewikkelde beredenaties en gedachten besloot te doorbreken om het gewoon maar te proberen. Dus zette ze zonder pardon haar hoef op de eerste rotsblok die haar naar boven zou leidden. Ze had niet voor niets hoorns, hield ze zichzelf voor, bergachtige gebieden waren een éitje voor haar. Desondanks probeerde ze de spanning weg te slikken en haalde ze diep adem waarna ze aan de klim begon. Zo hoog was het niet eens, maar drie paardenlengten als ze zich niet vergistte. Bedacht ze, hoppend van steen naar steen. Ze moest zich uiterst concentreren om niet uit te glijden. Wat wel een aantal keren gebeurde, maar hield zich op de één of andere manier staande waarna ze haar weg weer vervolgde. De stenen waren tenslotte nog nat van de regen. Iets wat absoluut als een hele goede reden had gegolden om deze hele achtervolging maar af te kappen. Maar goed, met haar trots viel niet te spotten, dus klom ze vastberaden verder. Voor haar gevoel duurde het dágen, maar uiteindelijk zette ze hoef op het plateau waar, tot haar irritatie, Rys heerlijk in het zonnetje lag te baden. Direct toen ze haar lichaam goed en wel omhoog had gewerkt en op alle vier de hoeven stond, sprong hij op en rende er weer vrolijk vandoor. Ze rolde kreunend met haar ogen. ‘Ahrg, kom óp.’ Ze was afgepeigerd. Toch was het een beetje sneu om na al die moeite te stoppen, dus draafde ze in een rustig tempo achter hem aan over een omhoog lopend bergpad. Ze vroeg zich af of dit nog Ferelden was, of dat ze ergens totaal anders waren beland. In ieder geval liep de panter nu langzamer, waardoor ze hem al in een rustig drafje bij kon houden. Toch dacht ze niet dat was omdat hij rekening hield met haar vermoeidheid. Ze bestudeerde hem en zijn bewegingen. Nu pas viel het haar op dat hij een soort van schaduwweb achter zich aan trok. Het intrigeerde haar. Bovendien gaf de panter haar in ieder geval niet meer het gevoel alsof het haar op wilde eten, dat stelde haar gerust. Desondanks cirkelde de gedachte of ze niet heel erg naïef bezig was door haar bewustzijn - maar ze negeerde het, misschien omdat de nieuwsgierigheid verslavend, afleidend en rustgevend werkte op haar wezen.
Ze liepen een tijdje door, verschillende bergpaden volgend waarvan sommige toch een benauwd gevoel omhoog brachten in haar maag. Het viel haar op dat de panter op sommige moment vreemd doorzichtig leek, alsof hij van plan was in het niets op te lossen, maar daarna toch weer van gedachten veranderde. Het was heel interessant en bracht vragen naar boven waarvan ze wist dat ze toch onbeantwoord zouden blijven. De onwetendheid irriteerde haar dus stopte ze het weg. Ze begon pas weer met vragen stellen toen de panter plots achter een muurtje verdween. (Ze had ondertussen door dat dat nooit een goed teken was.) Benieuwd gluurde ze dan ook om het hoekje. Haar ogen vergrootten toen de opening van de grot haar netvlies bereikte. Ze bleef even verrast staan, maar sprong toen, na een snelle blik achterom, achter de panter aan. Op hoop van zegen... De grot was donker en het duurde even voordat haar ogen aan de duisternis gewend waren geraakt. Pas toen kon ze contouren en lijnen in de muren en stenen boven haar zien, zag hoe ze in de richting van de duisternis vóór haar kronkelden. Haar mond zakte ietwat open terwijl haar hoefgetrappel ietwat stil voor een tunnel tegen de muren weerklonk. Op een begeven moment kwamen ze uit op vier gangen. Zonder te twijfelen dribbelde de panter de tweede opening door en ze volgde hem maar, geïnteresseerd waar hij haar naar toe zou brengen. Nog drie keer kwamen ze andere tunnels tegen, en pas na de vierde keer wist ze zeker dat ze hier nooit meer de weg terug zou vinden. Net als zoveel dingen wanneer je er teveel van had, begonnen de eeuwige lijnen en schaduwen en stenen en muren haar te vervelen. ‘Hoe laáng nog...?’ Ze murmelde het zeurderig voor haar uit, wetend dat ze geen antwoord kon verwachten, wat ze dan ook niet kreeg. De poes had ondertussen zijn passen versneld, alsof hij haast had. Ze kreeg moeite met het bijhouden. Op een begeven moment zochten haar ogen in de eeuwige duisternis in de verte van de grot terwijl ze sneller doordraafde over het zachte mos op de grond. Het dempte het geluid van haar hoeven waardoor de stilte enkel maar méér in haar oren leek te schreeuwen. Ze zocht en zocht, maar hij was weg. Verdwenen. Zomaar ineens had hij haar achtergelaten...? Het besef klotste in haar buik en een rilling liep over haar rug. Wát? Waarom? Hij was er niet meer. Ze staakte haar pas, ging er vanuit dat ze hem toch nooit meer in zou kunnen halen. En zo was het bonken van haar hart en ademloze gehijg weer eens het enige geluid in de tunnels. Wat moest ze doen? Omkeren en op hoop van zegen de weg terug vinden? Hmmm... Na de tweede driesplitsing had ze al niet meer opgelet, wetend dat ze het toch niet meer zou onthouden. Óh, had je maar beter opgelet, naïeve dame! Snauwde haar geweten weer eens gefrustreerd en jammerend in haar oor. Ze haalde diep adem en besloot om verder te lopen. De tunnels moesten toch érgens uitkomen... Hoop ik.
Omdat ze toch niemand meer bij hoefde te houden, stapte ze in een rustig tempo verder. Ineens gebeurde waar ze bang voor was geweest. De tunnel kwam uit op een splitsing met vier andere doorgangen om uit te kiezen. Ze kreunde binnensmonds. Viér?! Ze had hier geen zin meer in. Ze wilde potverdikkie gewoon weg uit dit eeuwige labyrint van gangen, dus volgde ze zonder veel gedoe de enige gang waar het zachte mosbedekking verder ging. Verrast bleef ze staan toen er een bocht van de grot plots in een zacht licht de tunnel verlichtte. Gretig versnelde ze haar stap tot ze de hoek om was en in de poel van zonnestralen stapte. Ze haalde diep adem en een zucht van opluchting ontsnapte uit haar mond terwijl ze verder de open plaats opstapte. Ineens maakte haar hart een sprongetje. Deze plek... Hoe kon dit? De ruimte was gevuld met stomende warmwaterbronnen, net als de vorige keer. Enkel was het nu dag. Verrast knipperde ze met haar ogen. Het donkere slanke lichaam van een gevleugelde panter sloop over de verhoging van stenen. Achter hem scheen de zon waardoor enkel zijn contouren zichtbaar waren. De panter merkte haar op, maar haar blik was verder gedwaald naar het tweede silhouet op het mos. Daar was hij dan. ‘Oh...-’ Huh? Ooh. In regelmatige slagen ging zijn borst op en neer. Zijn ademhaling was langzaam. Hij sliep. Hij slaapt. Het drong niet helemaal door. Hij sláápt? Hier. Voor haar neus in het felle daglicht, opgekruld in het mos sliep E'vesdar. Meneer de emporer. Meneer Vermoeiend... Maar totaal machteloos. Ze zou hem zo kunnen vermoorden. Hehe. Een zeldzame glimlachje die tot haar naar voren gekeerde oren reikte, vormde haar lippen. Haar ogen flitste van de panter naar E'vesdar terwijl ze op de puntjes van haar hoeven dichterbij sloop, maar blijkbaar had het poesbeest zijn interesse in haar verloren want hij krulde zich net als zijn meester op op een hoopje rotsen en viel al spinnend in slaap - of deed alsof, één van die twee. Een meter van de hengst vandaan bleef ze staan. Bekeek zijn slapende hoofd die verborgen lag onder zijn lange, dikke voorpluk. Zo zag hij er een stuk minder arrogant en leiderachtig uit. Als hij wakker nou óók zo stil was zou hij lang niet zo erg zijn. Ze knipperde met haar wimpers en merkte dat ze op de binnenkant van haar wang beet. En nu? Door haar irritante geweten opgeschikt schudde ze even haar kop. Hmm... inderdaad. Hoe dichtbij moet ik liggen om het gewenste resultaat te bereiken. Een ongemakkelijk gevoel bekroop haar toen ze terugdacht aan hun vorige ontmoeting, en vooral het einde daarvan. Zó dichtbij? Zorgvuldig haar hoeven op de grond plaatsend, sloop ze om hem heen zodat zijn zwarte hoofd van haar weg gericht was. Toen liet ze zich door haar benen zakken en ging op haar buik liggen, voor de zekerheid heel dichtbij de hengst. Ze wist ergens wel dat het heisa werd zodra hij wakker zou worden. Maar daar maakte ze zich dan wel zorgen over. Nu was ze zelf ook vermoeid en uitgeput door het lange klimmen en rennen. Bovendien was er niks beters dan een middagdommel in de lichtplassen van een heerlijk slaapwekkende namiddagzon.
|
You crazy fool I won't give in too you
|
|
|