Een frisse bries ging door zijn haren en hij hield even halt om goed rond te kijken. Hij zag niets anders dan naaldbomen, de rivier en insecten. Aluwo had geen idee hoe lang hij reeds op stap was op zoek naar een kudde waar hij bij kon blijven. De zon scheen hoog aan de hemel, wat betekende dat de schimmen nu ver weg zijn. Zelf had hij niet zoveel schrik van die dingen, iedereen moest een keertje dood. Het enige dat hij niet zo leuk vond was het alleen rond dwalen. Hijzelf had nood aan gezelschap, iets dat ervoor zorgde dat híj plezier kon maken of dat híj iemand had om op terug te vallen. Hoelang was het nou al niet geleden dat híj met iemand gesproken had? Aluwo had zelfs geen familie, als veulen werd die verstoten en daarna zat hij bij verschillende kleine kuddes. De meeste waren gedood door de schimmen en als bij wonder bleef hij steeds gespaard. Hoe hij dat exact gedaan heeft weet hij niet, maar bij elke blauwe maan ging hij zichzelf steeds goed verstoppen. Aluwo besloot dat híj lang genoeg had stil gestaan en ging in een lichte draf verder. Hij besloot om de stroming van de rivier verder te volgen een kudde paarden zou toch ooit eens moeten komen drinken?